AMSTERDAM - Exact zeventig jaar geleden werd in Parijs de eerste Citroën Traction Avant
verkocht nadat de auto in een relatief korte periode van 18 maanden was
ontwikkeld. André Gustave Citroën wilde koste wat kost een nieuwe auto op de
markt brengen die de wereld moest veroveren.
De voorwaarden die de oprichter van het Franse automerk stelde waren:
voorwielaandrijving, een motor met een vermogen van 32 pk, een verbruik van
maximaal 1 op 14, vier zitplaatsen, niet zwaarder dan 800 kilogram, een
zelfdragende carrosserie, een hydraulisch remsysteem en een prijs van
hooguit 15.000 Franse francs. Voor die tijd flink wat eisen, die echter niet
allemaal haalbaar waren en er bovendien voor zorgden dat de Franse
autobouwer eind 1934 zelfs bankroet werd verklaard. Citroën werd dan ook in
1935 door het bandenconcern Michelin overgenomen. De Michelins bleven tot
1974 mede-eigenaars van het bedrijf. Peugeot nam de aandelen over en in 1976
werd de PSA-groep opgericht.
De grote man achter het ontwerp van de Traction Avant is André Lefebvre, die
na een korte periode als autocoureur in 1933 bij Citroën in dienst trad.
Overigens was hij niet alleen verantwoordelijk voor de revolutionaire
Traction Avant, maar later ook voor de wereldberoemde modellen als de 2CV
(de lelijke eend) en de DS (de snoek).
Al na enkele maanden kon de ontwerper twee prototypes aan André Citroën
tonen. Deze liet zijn vrouw beslissen welk model in productie moest worden
genomen. Voordat de lopende band in beweging kon worden gezet, gingen de
maatschetsen en een maquette van de A7 per boot naar de Verenigde Staten.
Daar werden bij carrosseriewalserij Budd, een pionier op dat gebied, de
nodige mallen voor de eerste Tractions besteld. Dat nam wat meer tijd in
beslag dan gepland aangezien de Fransen waren vergeten dat de Amerikanen een
ander meet-stelsel hanteerden. Uiteindelijk arriveerden de mallen eind 1933
in de nieuwe fabriek in de Parijse wijk Javel en dienden zich opnieuw
problemen aan. Het geld was op, terwijl de automatische versnellingsbak voor
de Traction Avant niet voor de auto geschikt bleek te zijn. Na de overname
door het Michelinconcern kon het werk worden voortgezet en wisten de
techneuten in twee weken tijd een handgeschakelde versnellingsbak te
ontwikkelen.
Op 24 maart 1934 was het dan zover en kon de nieuwe '7' aan een groep
dealers worden getoond. Nog geen vier weken laten mochten autojournalisten
voor het eerst met de Traction Avant de weg op. Zij waren het er unaniem
over eens dat het om een revolutionaire auto met een uitstekende wegligging
ging. Het was voor het eerst dat een fabrikant een serieproductie auto op de
weg bracht die over voorwielaandrijving beschikte. Ook het publiek smulde
van de nieuwe Citroën en in de eerste week van mei meldde de eerste koper
zich.
Het enthousiasme was echter van korte duur en al snel bleek de korte
ontwikkelingstijd zich te wreken. Veel bestuurders kregen panne. Er gingen
zelfs hardnekkige geruchten dat Louis Renault werknemers van de
Citroën-fabriek had omgekocht om de auto's te saboteren. Keiharde bewijzen
hiervoor werden nooit gevonden. De Citroën-medewerkers werkten intussen hard
door aan de verbeteringen van de '7'. De kwaliteit van de auto's die in de
periode 1935-1937 werden geproduceerd, schoot met sprongen omhoog en
bereikte eindelijk het niveau zoals André Citroën dat in eerste instantie
had willen hebben. Inmiddels waren, geheel in Citroën-traditie, vele
varianten van de Traction Avant verschenen zoals de 7B, de 7c, de 7S en de
nodige cabrio/coupé-versies. De introductie van de 11-typen in 1934 was een
belangrijke stap in de geschiedenis van de Traction Avant. Het ging om een
bredere (+12 cm) en langere (+20 cm) uitvoering van de 7S. Het gamma bestond
uit maar liefst zeven modellen. De duurste was de coupé Limousine: 31.000
Franse francs. De 15 Six verscheen in 1938 en gold als plaatsvervanger van
de 22, die echter nooit in productie is genomen. De Six beschikte over een
zescilinder motor, goed voor een topsnelheid van 125 km per uur. De
zes-in-lijn kreeg vanwege zijn krachtige en soepele prestaties de bijnaam
'Reine de la route'. Het prijskaartje vermeldde 36.300 Franse francs.
Tijdens de oorlogsjaren werden nog wel Avants gebouwd, maar in '43 en '44
kwam de productie stil te liggen. In juni 1945 begon de fabriek weer auto's
te bouwen en na zo'n zeven jaar onderging de Traction de nodige
aanpassingen. Zo kreeg de auto een bolle achterklep waardoor meer bagage kon
worden meegenomen en werd de wagen rondom van clignoteurs voorzien. Een
tweede achterlicht werd toen nog steeds niet overwogen.
De opvolger van de Traction Avant werd in op 5 oktober 1955 tijdens de
Parijse autosalon onthuld. De DS 9 kwam in 1956 op de markt en werd meteen
bestempeld als de meest sensationele auto die de wereld na de oorlog te zien
had gekregen. De DS oogde voor die tijd zeer futuristisch en alleen al op de
eerste dag van de tentoonstelling werden meer dan 12.000 bestellingen
geplaatst.
Dit succes betekende in principe het einde van de Traction Avant, waarvan het
laatste exemplaar, een zwarte 11 Familiale, op 25 juli 1957 de fabriek in
Parijs verliet. In totaal werden in ruim 20 jaar zo'n 750.000 Avants gebouwd
en werden er meer dan 13.000 exemplaren naar Nederland geëxporteerd.
Naar schatting rijden hier nog een kleine 2000 stuks rond. Prijzen zijn
afhankelijk van de staat waarin de Traction Avant zich bevindt en kunnen
variëren van enkele duizenden euro's tot een kleine €20.000.